vrijdag 28 oktober 2011

Dagen in het klooster

                                Is het een nieuw land,
                                in een andere werkelijkheid
                                dan die van de dag?
                                Of heb ik er geleefd,
                                vóór de dag?

                                Ontwaakte,
                                een gewone ochtend met grijs licht
                                weerkaatst van de straat,
                                ontwaakte - 
                                uit de donkerblauwe nacht
                                boven de boomgrens
                                met het schijnsel van de maan op de heide
                                en de bergkam in schaduw.
                                Dacht 
                                aan andere dromen,
                                dacht 
                                aan hetzelfde bergland:
                                tweemaal was ik op de kammen,
                                woonde ik bij het binnenste meer
                                en volgde ik de stroom
                                naar de bronnen.
                                De seizoenen wisselden
                                en het licht
                                en het weer
                                en het uur.
                                Maar het is hetzelfde land.
                                En ik begin de kaart te kennen
                                en de windstreken.

                                Dag Hammarskjöld, 24-08-1961

                                St. Willibrordsabdij Doetinchem, najaar 2011    

woensdag 19 oktober 2011

Onderzoeksfrustraties deel 1: het onvindbare rapport

De eerste grote frustratie van het onderzoek heeft zich aangediend: ik ben al weken op zoek naar een rapport en ik krijg het maar niet te pakken. In de voorbereiding op mijn empirische onderzoek ben ik me zoveel mogelijk aan het inlezen in de thematiek en de reeds beschikbare informatie over de doelgroepen. Een van mijn doelgroepen zijn Turkse, 'orthodoxe' moslims in Nederland, en ik zou ze graag willen interviewen over de relatie tussen hun geloof en hun Nederlandse burgerschap. Nu weet al enige tijd dat er een rapport moet bestaan waarin verslag wordt gedaan van een reeks debatten onder moslims over burgerschap. Maar het rapport in handen krijgen... ho maar. Van het kastje naar de muur, en net zo hard weer terug.

De zoektocht begon met een tip van een collega die betrokken was geweest bij de debatten. Ze gaf me de naam en het e-mailadres van de dame die destijds de bureau-coördinator was van de stichting die de debatten organiseerde. Bij haar zou ik het rapport zeker kunnen opvragen. Haar reactie op mijn e-mail was echter weinig hoopgevend. De letterlijke tekst luidde: "het spijt me maar we hebben destijds een rapport laten schrijven waar ik niet enthousiast over was en wat ik ook niet meer kan vinden.". Bam. Zo gaat dat blijkbaar, je organiseert in opdracht van het ministerie debatten over een belangrijk onderwerp, en als de resultaten niet bevallen, is het document opeens verdwenen... Goed, met zoveel woorden staat het er niet, maar de bereidheid om me te helpen aan het document laat ook te wensen over. Maar ik geef niet op, en krijg van haar een doorverwijzing naar het expertisecentrum Religie en Samenleving van FORUM (instituut voor multiculturele vraagstukken). Daar zouden ze me verder kunnen helpen. Dus ik benader dit expertisecentrum en vertel ze alles wat ik weet over het rapport (dat is nog bijna niets). Na een week wachten (!), ontvang ik een e-mail waarin ze hun hulp aanbieden, maar zeggen dat deze beschrijving 'nog geen belletje doet rinkelen'. Dus ik ga terug naar mijn collega, vraag haar alles wat ze weet, en geef de nieuw verkregen informatie door aan FORUM. Helaas, nog steeds geen belletjes. Niet zo verwonderlijk, want mijn collega had geen idee wat FORUM met deze debatten of het rapport te maken zou moeten hebben. Volgens haar waren de stichting en het ministerie betrokken bij de debatten en niet dit instituut. Ik ben weer terug bij af.

En dus zit er niets anders op dan het ambtenarenapparaat in te duiken en bij de overheid op zoek te gaan naar het document. De debatten zijn in opdracht van het ministerie uitgevoerd, en gesubsidieerd. Er moet dus ook bij het ministerie in het archief een verslag of rapport liggen. Maar ja, ministeries veranderen nog wel eens. En dus zijn de documenten en de personen continu in beweging. Gelukkig kon mijn collega helpen aan een naam en een e-mailadres. Deze persoon is weliswaar de opvolger van de persoon die betrokken was bij de totstandkoming van het rapport, en werkt weliswaar op een ander ministerie, maar toch. Er zit schot in de zaak. Althans, er is nog een (laatste?) mogelijkheid dat ik het rapport in handen krijg. En dus e-mail ik vol goede moed naar deze ambtenaar en leg mijn vraag uit.
Het duurt elf dagen (!) voor er een reactie komt op mijn e-mail. Het goede nieuws is dat deze meneer wel degelijk lijkt te weten waar ik het over heb. Het minder goede nieuws is dat hij niet weet of hij het rapport wel aan mij mag geven... Hij moet eerst nagaan of de wet openbaar bestuur hier van toepassing is. En even later volgt een e-mail waarin hij zegt dat zich in het archief geen verslag van de debatten bevindt. Er is alleen een document gevonden, waarin het ministerie zijn visie geeft over dit thema naar aanleiding van de debatten. Maar als dit dan het document is dat ik zoek, is nog niet zeker of hij het aan me mag geven. Wat is dit voor onzin? Ik doe wetenschappelijk onderzoek, met (grote) maatschappelijke relevantie, dan is het toch niet de vraag of ik toegang mag hebben tot materiaal dat precies over dit onderwerp gaat, en waar het ministerie geld en tijd in heeft geïnvesteerd?! Voor wie zijn deze visie-documenten dan wel? En, buiten dat, waarom is het onmogelijk om een verslag van de debatten te pakken te krijgen? Ik word nu, als ik geluk heb, afgescheept met een visiedocumentje, terwijl de betrokken personen bij de organiserende stichting het hebben over een eindrapport. Er is vanuit verschillende kanten destijds een heleboel moeite gedaan om de debatten te organiseren, en het rapport daarvan is nu onvindbaar. Of wordt moedwillig achtergehouden. Wat een verspilling van geld en energie, als met die informatie nu niets meer mag worden gedaan!

Voorlopig zit er niets anders op dan te wachten tot deze meneer heeft uitgezocht of de stukken aan de wetenschap mogen worden toevertrouwd. En deze eerste onderzoeksfrustratie te delen met de buitenwereld. Wie weet levert dat nog iets op. Het lucht in ieder geval op!

woensdag 12 oktober 2011

Dromen najagen

A goal should excite you a lot and scare you a little  -  Bob Procter

Stel je voor: er is een jong, ambitieus stel met een droom. Hij is professioneel musicus, speelt klassieke werken, hypermoderne klassieke werken en is een bevlogen dirigent. Hij houdt van cross-overs; van projecten met muziektheater, poëzie en muziek, film en muziek, en van klassieke muziek met elektronica. Hij is remplaçant bij verschillende Nederlandse orkesten, is een gewaardeerde speler in kleinere bezettingen en is mede-oprichter van een veelbelovend ensemble.
Zij studeerde cultuur- en godsdienstpsychologie en filosofie en is op het moment bezig met een promotieonderzoek naar de relatie tussen religieuze waarden en Nederlandse burgerschapswaarden. Ze heeft jaren als vrijwilliger op een basisschool gewerkt, was docent Statistiek en Methoden aan de universiteit, is regelmatige bezoeker van stilte-meditatie-weekenden in een klooster in het oosten van het land, en was mede-organisator van filosofische café-avonden.

Samen liepen ze in 2009 van Zuid-Frankrijk naar Santiago de Compostela, om een droom na te jagen. Samen gingen ze de uitdaging aan, hebben ze ervaren hoe het is om te lopen op een historisch pad, waar het voelbaar is dat miljoenen pelgrims ze zijn voorgegaan. Ze weten hoe het is om de scepsis van hun omgeving te weerleggen, hoe de passie die ze hebben hun doorzettingsvermogen heeft gevoed, dag op dag op dag in de verzengende hitte op de Spaanse hoogvlakte. Deze passie en dit doorzettingsvermogen heeft ze gebracht naar Santiago, en verder, naar 'het einde van de aarde', waar ze hun tocht volbrachten. Maar daar stopt het dromen niet. Het bereiken van het doel bleek, zoals cliché in pelgrimsverhalen, geen doel op zich te zijn. Geen einde van een reis, hoogstens een afsluiting van een eerste fase.

En nu is het tijd voor fase twee. Er is een nieuwe droom: een kerkgebouw om in te wonen en werken. Een leefplaats in een historisch pand, met de ruimte en de mogelijkheden om een muziekcentrum op te zetten, een cultureel ontmoetingspunt te creëren, lezingen en filosofische debatavonden te organiseren, en vooral verder te dromen. Hoe ze dat gaan doen? Geen idee nog. Maar als je goede tips hebt hoe ze hun droom kunnen realiseren, of als je altijd al mecenas wilde zijn, zullen ze dankbaar zijn en laten zien dat dromen ook in deze tijd tot grootse daden kan leiden!

maandag 19 september 2011

Het 'boerkaverbod', cultuurrelativisme en een lesje morele psychologie

Op 6 september j.l. sprak Frits Bolkestein de H.J. Schoo-lezing 2011 uit, waarin hij de superioriteit van de westerse beschaving boven die van de islamitische wereld veronderstelt. Met dit uitgangspunt bepleit hij vervolgens dat het Nederlandse integratiebeleid veel meer gericht zou moeten zijn op fundamentele westerse, democratische waarden. Een antwoord op deze oproep van Bolkestein kwam afgelopen week, toen de ministerraad instemde met het wetsvoorstel om het dragen van gelaatsbedekkende kleding in de openbare ruimte te verbieden. In het officiële persbericht worden twee redenen gegeven voor dit verbod: enerzijds is het dragen van gelaatsbedekkende kleding "in strijd met het karakter van het publiek verkeer", en anderzijds is het "strijdig met de uitgangspunten van de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen".  Ondanks het feit dat het wetsvoorstel nog naar de Raad van State en de Tweede Kamer moet, ontstond er deze week grote ophef over dit nieuws. De meningen van bekend en onbekend Nederland gingen alle kanten op; van discriminatie van moslimvrouwen tot afbreuk aan de liberale Nederlandse traditie, van de overtreding van het recht op godsdienstvrijheid, tot bescherming van de gelijkheid van mannen en vrouwen.

Wat ik heb gemist in deze overvloed aan meningen en morele oordelen, is een pas op de plaats en een analyse van welk belang we hechten aan de verschillende thema's die bij dit onderwerp aan bod komen. Als er verschillen zijn in opvattingen, is dat volgens sommige partijen genoeg reden om een kant te moeten kiezen en de andere kant over de streep te trekken. Al dan niet vrijwillig. Pluraliteit in overtuigingen betekent niet dat er verschillende interpretaties of visies zijn, die alle een zekere waarheid of belang kunnen hebben, maar betekent veeleer dat de ene partij de waarheid kent en de andere niet. Een voorbeeld: de PVV schrijft in haar laatste verkiezingsprogramma (voorjaar 2010) dat "de elites in de politiek een cultuurrelativisme aanhangen waarin iedere cultuur en de bijbehorende waarden gelijk zijn". Volgens de partij is dit funest voor onze Nederlandse samenleving. Verschillende culturen brengen immers verschillende overtuigingen en morele opvattingen met zich mee, en die verhouden zich moeizaam tot onze Nederlandse opvattingen. En aangezien we in Nederland wonen, dient iedereen de Nederlandse moraal te onderschrijven.

Ik wil hier graag drie opmerkingen over maken, waarmee ik iets meer besef en nuance wil aanwakkeren.
Ten eerste is er een onderscheid tussen gelijkheid en gelijkwaardigheid en tussen culturen en individuen. De opmerking dat de Nederlandse politieke elites menen dat iedere cultuur en de bijbehorende waarden gelijk zijn, lijkt me onjuist. Natuurlijk zijn culturen niet gelijk, iedereen kan zien dat er cultuurverschillen bestaan. Een interessante vraag is of de Nederlandse politiek van mening is dat alle culturen gelijkwaardig zijn en daarmee een cultuurrelativisme aanhangt. Zelfs die vraag zou ik niet onmiddellijk met 'ja' durven beantwoorden. Het is steeds minder opvallend als politici openlijk uitspreken dat ze de westerse cultuur superieur achten, zoals Bolkestein deed in zijn lezing. Hiermee lijkt ook de gelijkwaardigheid van culturen niet meer een vanzelfsprekende vooronderstelling in het politieke en publieke debat. Een ander verhaal is het wanneer het gaat om individuen. Voor de grondwet is iedere Nederlandse staatsburger gelijk. Dit betekent dat iedereen als burger gelijke rechten en plichten heeft, die in de wet zijn vastgelegd. De vraag is echter wat dit betekent voor de verschillende overtuigingen van de burgers. Wat doen we wanneer de verschillende waarden van burgers botsen?

Die vraag brengt me tot mijn tweede punt: het verschil tussen moreel en conventioneel. Mensen kunnen over allerlei uiteenlopende zaken verschillende meningen hebben. Dit kan leiden tot kleine woordenwisselingen of tot grote conflicten. Een van de belangrijkste oorzaken voor het onstaan van dergelijke conflicten over meningsverschillen, is het belang dat we hechten aan ons oordeel. Stel je voor dat iemand op straat zomaar wordt aangevallen. Jij vindt dit verschrikkelijk. Maar dat is niet alles, jij kunt je niet voorstellen dat andere mensen dit niet verschrikkelijk vinden en zou het ten sterkste afkeuren als iemand wel een andere mening hierover heeft. Wanneer dit het geval is, heb je een moreel oordeel over de situatie. Je vindt dat iedereen deze situatie zou moeten afkeuren. Het kan echter ook zo zijn dat jij een bepaalde actie afkeurt, maar tegelijkertijd begrijpt dat andere mensen daarop anders reageren, en dat je dat ook prima vindt. In dat geval heb je een conventioneel oordeel. Het goed- of afkeuren van een bepaalde actie is dan niet een absoluut gegeven, maar is afhankelijk van conventies.

Het derde punt dat ik hier wil maken is dat er geen eenduidigheid bestaat over de vraag wanneer een bepaalde actie een moreel of een conventioneel oordeel 'verdient', en dat er bovendien cultuurverschillen bestaan op dit punt. In de huidige discussies over Nederlandse waarden wordt door sommige partijen de suggestie gewekt dat ieder meningsverschil met een moreel oordeel moet worden 'opgelost'. Maar wanneer nu twee partijen een tegengesteld moreel oordeel hebben, is er sprake van een patstelling. Dat is ook wat er gebeurt met de boerka-kwestie. De ene partij vindt het verbod een aantasting van de vrijheid van godsdienst, terwijl de andere partij de boerka ziet als een aantasting van de gelijkheid van man en vrouw. Twee morele oordelen, die hun 'eigen' vrijheids- of gelijkheidsbeginsel als absoluut zien. Nu wil ik hier helemaal niet beweren dat het beter zou zijn als we allemaal een conventioneel oordeel zouden vellen, en bij botsende waarden-kwesties altijd iedere andere mening moeten accepteren. Ik denk echter wel dat het van belang is om je bewust te zijn van het belang dat je toekent aan je eigen oordeel en aan dat van anderen. En dat we onderscheid maken tussen wat we echt belangrijk vinden en wat iets minder belangrijk is. Want als we kijken naar thema's rondom de kwestie van geloof en integratie, is er toch een onderscheid tussen het dragen van een boerka en het wel of niet geven van een hand, tussen het niet op de kieslijst toelaten van vrouwen en vrouwenbesnijdenis? Of niet?

maandag 15 augustus 2011

Gedeelde waarden en goed burgerschap

Na een -al zeg ik het zelf - welverdiende vakantie, ligt mijn onderzoek nog precies zo op me te wachten als ik het achterliet. Aan de ene kant is dat fijn; het zal je maar gebeuren dat er in de loop van je promotieonderzoek opeens een boek verschijnt dat precies de vragen beantwoordt die jij behandelt in je onderzoek en waarin ook nog eens dingen staan waaraan je zelf nog niet had gedacht. Aan de andere kant had ik stiekem gehoopt dat een korte break ervoor zou zorgen dat bepaalde wezenlijke vragen in een ander licht zouden komen te staan en daardoor ofwel minder prangend zouden worden, ofwel beantwoord zouden zijn. Helaas, dat bleek wishful thinking. De vragen zijn er nog. En een korte zoektocht in Nederlandse politieke literatuur liet me bovendien realiseren dat de vragen niet echt nieuw zijn en opmerkelijk genoeg nog vrijwel hetzelfde zijn als aan het eind van de vorige eeuw.

Zo las ik de afgelopen dagen het boek 'Tegen de islamisering van onze cultuur', van Pim Fortuyn (naar aanleiding van de analyse van Maarten van Rossum). Het is fascinerend om te lezen dat, hoewel we inmiddels bijna 15 jaar verder zijn (het boek verscheen in 1997), dezelfde thema's en dezelfde vragen actueel zijn. Fortuyn verzet zich tegen het cultuurrelativisme dat volgens hem bezit heeft genomen van de Nederlandse samenleving en een negatieve uitwerking heeft op de integratie van nieuwkomers uit met name islamitische landen. Los van het feit dat zijn lezing van de islamitische nieuwkomers en het islamitisch fundamentalisme naar mijn mening niet juist is, is het interessant om te zien welke oplossingen hij aandraagt voor een geslaagde integratie van personen met een andere culturele achtergrond dan de westerse of Europese. Hij gaat op zoek naar gedeelde waarden die essentieel zijn voor de Nederlandse samenleving en naar de definitie van de multiculturele samenleving, zoals we die zouden wensen. Hij vraagt om een open debat, waarin we met elkaar de dialoog aangaan: "Natuurlijk zijn opvattingen over hetgeen een multiculturele samenleving dient in te houden normatief, maar daarmee hoeft het debat nog niet moralistisch te zijn en te worden bepaald door één normatief concept daarvan. In beginsel zijn alle opvattingen in het debat daarover mogelijk en welkom, waarna men probeert tot een definitie te komen die zo breed mogelijk wordt gedragen.".

Het interessante aan deze visie van Fortuyn is dat dit een visie is die in de huidige politiek nauwelijks wordt vertegenwoordigd. Natuurlijk zegt iedere politicus dat hij de stem van het volk verwoordt, maar in beleidsnota's of verkiezingsprogramma's zien we nergens dat een politieke partij voorstander is van een breed maatschappelijk debat naar de gedeelde waarden van onze samenleving of naar de definitie van de multiculturele samenleving. De verwijzing naar de stem van het volk lijkt veel meer een uiting te zijn van het belang niet alleen de hogeropgeleiden te betrekken bij de politiek. Dat 'het volk' echter geen enkelvoudige categorie is en dat er door verschillende individuen en bevolkingsgroepen heel verschillend gedacht wordt over belangrijke thema's als integratie en de toekomst van het multiculturele Nederland, wordt daarbij stelselmatig over het hoofd gezien. Fortuyn sluit voor wat betreft zijn pleidooi voor een open discussie veel meer aan bij de wetenschappelijke burgerschapsliteratuur, waar in de afgelopen decennia steeds meer naar voren is gebracht dat het discursieve proces een belangrijke voorwaarde is voor goed burgerschap: complexe noties  als burgerschap en de multiculturele samenleving  kunnen niet van bovenaf worden opgelegd, maar dienen van onderaf te worden opgebouwd en besproken. In de beleidsnota's van de afgelopen jaren zien we echter het omgekeerde gebeuren. Burgerschap wordt steeds verder ingevuld, de multiculturele samenleving wordt als mislukt beschouwd. Consequentie van deze houding is dat in de integratienota's van de afgelopen jaren steeds meer wordt verwacht en ge-eist van burgers. Het is niet voldoende dat iedereen zich houdt aan de wet. Men dient ook de taal te spreken, zich in te zetten voor de samenleving, zelfredzaam te zijn, en niet onbelangrijk, de essentiële Nederlandse waarden te omarmen. Hier zijn we dus weer terug bij Fortuyn, die ook het belang van de waarden inzag. Maar waar Fortuyn uitging van de kracht van een open debat, wordt in de huidige nota's steeds meer als vanzelfsprekend verondersteld waaraan we moeten voldoen, zonder dit overigens uit te werken en te expliciteren.

En dat roept opnieuw de vraag op waar Fortuyn ook al naartoe wilde: welke waarden zijn essentieel in de Nederlandse samenleving? Waaraan moet iedere burger voldoen? Wat verwachten we van onszelf en van elkaar? In een van de linked-in groepen waar ik lid van ben startte vorige week een discussie precies over deze vraag naar de kernwaarden van de 21e-eeuwse Nederlandse samenleving. Een antwoord is er nog niet :) Gelukkig heb ik nog drie jaar de tijd om me hier verder druk over te maken, hopelijk in een open dialoog met heel veel mensen!

woensdag 8 juni 2011

22 juni: symposium 'Religie, Burgerschap & Integratie

Op 22 juni organiseren het instituut ISW en de faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen een masterclass en symposium over 'Religie, Burgerschap en Integratie'.

Tijdens de masterclass (09.00 - 12.00 uur) in de faculteit GGW (Oude Boteringestraat 38, Groningen) zullen drie promovendi hun onderzoek presenteren:
Anne Fetsje Sluis: Deugden en integratie van moslims en niet-moslims in Nederland’
Hoe kan vanuit onderliggende overeenkomsten tussen moslims, christenen en niet-religieuzen integratie worden bevorderd? In hoeverre komen de deugden die moslims, christenen en niet-religieuzen als belangrijk zien overeen?
Renée Wagenvoorde: Religie in goed burgerschap in de hedendaagse Nederlandse samenlevingWat houdt het begrip burgerschap eigenlijk in? Hoe communiceert de Nederlandse overheid over burgerschap? Welk beeld van de ideale burger komt naar voren in publicaties en voorlichtingsmateriaal van de overheid? Welke rol speelt religie in het plaatje van de ideale burger?
Lammert Kamphuis: Civil society: speeltuin of valkuil voor de kerk?
Over de verhouding tussen kerken en de maatschappij is een interessante discussie losgebarsten binnen de politieke theologie. Deze spitst zich onder andere toe op verschillende evaluaties van het concept 'civil society'. Is de civil society een speeltuin of een valkuil voor kerken?
Als master zullen optreden:
Prof. Dr. Jan Pieter van Oudenhoven (emeritus hoogleraar, Psychologie, RuG)Prof. Dr. Arie Molendijk (hoogleraar Geschiedenis van het Christendom, RuG) Prof. Dr. Ad de Bruijne (hoogleraar Ethiek en Spiritualiteit, Theologische Universiteit Kampen) Mr. Thierry Baudet (onderzoeker nationale soevereiniteit, Universiteit Leiden)
Dr. Christoph Jedan (universitair docent Ethiek, RuG)
De promovendi zullen hun onderzoek presenteren waarna de masters worden uitgenodigd te reageren.
Uiteraard zal ook het publiek in de zaal de mogelijkheid krijgen om mee te discussiëren.


Aansluitend vindt 's middags (van 12.00 tot 17.00 uur) het ISW-symposium 'Religie, Burgerschap en Integratie' plaats in Het Kasteel. Tijdens dit middagsymposium zullen Ab Klink, Naema Tahir, Fokko Oldenhuis en Thierry Baudet ingaan op vragen over de rol van religie in de hedendaagse samenleving. Jacques Wallage zal optreden als voorzitter van dit symposium.

De masterclass is vrij toegankelijk, wel is opgave van te voren verplicht. Dit kan door een e-mail met uw gegevens te sturen naar Erica Bielsma, e.bielsma@rug.nl, ovv masterclass 22 juni. De kosten voor deelname aan het symposium bedragen €25,- inclusief lunch. Meer informatie over het symposium en het middagprogramma kunt u vinden op http://www.instituutisw.nl/.
Professionals, beleidsmakers, onderzoekers en geïnteresseerden zijn van harte uitgenodigd om deel te nemen aan deze dag!

vrijdag 22 april 2011

Priming: hoe je onbewust wordt aangezet tot handelen

De laatste jaren schieten de boeken en onderzoeksresultaten als paddestoelen uit de grond: we weten eigenlijk helemaal niet waarom we de dingen doen die we doen. Ons brein beslist alles al. Van de schokkende resultaten van Benjamin Libet over de vrije wil in de jaren tachtig tot de bestsellers van Dick Swaab en Ab Dijksterhuis. De wetenschappers lijken het erover eens: de verklaringen die we geven voor ons handelen zijn mooie verzinsels, maar geven ons een schijn-macht. Eigenlijk worden de meeste beslissingen onbewust gemaakt en weten we helemaal niet waarom we de dingen doen die we doen. (Over de vragen wie 'wij' dan zijn, en waarom ons onbewustzijn kennelijk geen onderdeel van het 'wij' is, volgt ongetwijfeld in een later schrijven nog meer).

Ondanks twijfels over de juiste interpretatie van de onderzoeksresultaten en de houdbaarheid van de conclusies, heb ik de kracht van priming aan den lijve ondervonden. Zoals ik in een eerdere blog aangaf, wilde ik graag een pelgrimstocht lopen. Ik was gefascineerd geraakt door de Camino de Santiago, en wilde daarom zelf graag ervaren hoe het zou zijn om een dergelijke tocht te maken. Ik had mezelf niet echt afgevraagd waar deze wens, zo plotseling, vandaan was gekomen. Waarom wilde ik eigenlijk gaan lopen? Ik ben helemaal geen wandelaar. En waarom juist de Camino de Santiago? Ik ben helemaal niet katholiek opgevoed.
Pas bij thuiskomt begreep ik hoe mijn onbewustzijn me had gemanipuleerd (want pas achteraf vallen die dingen dan op). Al vijf jaar lang keek ik iedere dag tegen het woord 'pelgrim' aan, de merknaam van de afzuigkap, waaronder ik iedere dag stond te koken. Al vijf jaar lang was ik dagelijks geprimed om te gaan pelgrimeren. Geen wonder dat ik op een dag daadwerkelijk op pad ging. En zelfs de keuze voor deze specifieke pelgrimstocht had niets te maken met mijn eigen overtuigingen of met de praktische voordelen van deze route boven alle andere pelgrimages. Het kon namelijk niet missen dat ik naar Santiago zou lopen. Waar de Windows-gebruiker over het algemeen Internet Explorer gebruikt (waarbij explorer natuurlijk ook als priming-materiaal kan worden gezien), werk ik al jaren op mijn Apple met Camino. Camino, het Spaanse woord voor 'weg'. En als het gaat over dé Camino, bedoelen de Spanjaarden de middeleeuwse route naar het graf van de apostel Jacobus (wat overigens de tweede naam van mijn schoonvader is). Onbewust heb ik me jaren laten beïnvloeden om deze tocht te maken. Om er vervolgens pas bij thuiskomst achter te komen dat mijn motivatie nooit vanuit mijn bewuste 'ik' is gemaakt, maar mij is opgedrongen door de keukenapparatuur en software op mijn computer.

En toch begrijp ik het niet helemaal: wat heeft de fabrikant van mijn afzuigkap eraan gehad om mij op pelgrimstocht te sturen?

maandag 4 april 2011

Religie in het publieke domein

"Niet lopen 'beschouwen' van onze belastingcentjes alstublieft! U wordt uitstekend betaald om uw werk te doen." (reactie op www.powned.nl)

Dit was een van de vele reacties op de oproep voor een beschouwend debat over de scheiding tussen kerk en staat, die Jeanine Hennis-Plasschaert laatst deed in dagblad De Pers. Vanuit de Tweede Kamer is gereageerd door inderdaad een debat te laten plaatsvinden, en Tofik Dibi heeft zelfs de mogelijkheid geopperd om voorafgaand aan dit debat een hoorzitting met deskundigen over het thema te houden. Dat dit onderwerp niet alleen in politiek Den Haag op de agenda staat, maar ook leeft in de maatschappij, is te zien aan de hoeveelheid reacties op social media, in opiniestukken en in reacties op verschillende websites. In dit publieke debat, dat zich voor een belangrijk deel afspeelt op het internet, lijkt vooral de vraag naar de rol van religie in de publieke ruimte centraal te staan. De hoofddoek achter het loket van het gemeentehuis, of in de Hema, de gereformeerde school die een homoseksuele leraar ontslaat, of de katholieke school die een leerlinge verbiedt een hoofddoek te dragen. Hoewel deze onderwerpen niet allemaal op hetzelfde niveau spelen, en ook niet allemaal vallen onder de scheiding tussen kerk en staat, zijn ze wel allemaal gerelateerd aan het thema van de rol van religie in de publieke ruimte. Bij het lezen van de vele reacties en opinies op het internet, viel het me op dat de reacties zijn in te delen in drie standpunten.

Aan de ene kant vinden we de uitgesproken liberalen (niet gelijk te stellen aan de liberalen van de VVD), die van mening zijn dat iedereen vrij is en vrij moet zijn, en wel op ieder mogelijk terrein. De enige grenzen aan de vrijheid van een individu worden gegeven door de grondwet. Een hoofddoek achter een loket moet kunnen, net als het vermijden van een loket waarachter een vrouw met hoofddoek zit. Vrijheid van expressie en vrijheid van meningsuiting staan voorop in deze visie en of deze mening of expressie nu religieus gefundeerd wordt of niet, doet niet ter zake. Een religieuze overtuiging wordt in deze visie opgevat als mening naast andere meningen. Niets meer, niets minder:
"Als een man van mening is dat hij mij geen hand wil geven is dat zijn goed recht. Zo is het mijn goed recht om deze man niet in mijn omgeving te accepteren."
"Laat iedereen zich a.u.b. tooien met wat men ook maar wil: bolhoedjes, cowboyhoeden, rastamutsjes, carnavalssteken, hoelarokjes, schoudervullingen, indianentooien, keppeltjes, wat dan ook!" (reacties op www.nujij.nl)

De tweede visie is die van de voorstanders van het uitbannen van religie uit het publieke domein. De aanhangers van deze visie zijn voor een radicale scheiding tussen publiek en privé en zijn veelal van mening dat religie een privé-zaak is, die zich alleen binnenshuis mag afspelen. In de publieke ruimte, die begint bij de drempel van de voordeur, zijn religieuze symbolen of uitingen niet gepast. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende religieuze stromingen of uitingen, en veelal ook niet tussen de verschillende domeinen waarin religieuze symbolen worden geuit. Men beroept zich voor dit standpunt vaak op de veelgehoorde scheiding tussen kerk en staat, waarbij het argument klinkt dat we in een seculiere staat leven, waarbinnen religieuze uitingen dus geen plaats hebben. Het Franse model van de laïcité wordt als nastrevenswaardig gezien:
"Strikte scheiding van kerk/moskee/synagoge en staat. Ik wens neutraal bejegend te worden door ambtenaren aan de balie, dus geen religieuze symbolen. Ook geen overheidsgeld meer voor religieuze indoctrinatie van kinderen. Dus, afschaffing van het confessioneel (bijzonder) onderwijs. Ook in winkels wil ik eigenlijk niet lastig gevallen worden met de persoonlijke overtuigingen van winkelbedienden." (reactie op www.trouw.nl) 

De derde visie die in deze internetdebatten naar voren komt, is de anti-islam visie. Voortbordurend op het geluid van de PVV, zie ik vooral op de rechts-georiënteerde actualiteitensites een grote groep mensen die van mening is dat islamitische symbolen en uitingen niet in het Nederlandse publieke debat thuishoren. De voorstanders van deze visie wijzen met name op de zogenaamde joods-christelijke traditie, die Nederland gevormd heeft. De islamitische waarden passen volgens hen niet bij deze Nederlandse traditie, en worden als bedreigend beschouwd. In navolging van PVV-uitspraken gaat het vooral om de 'islamisering van de maatschappij' die we moeten tegengaan. Het meestbesproken onderwerp binnen deze visie is die van de hoofddoek in de publieke ruimte. Er worden twee argumenten gegeven voor het verbieden van de hoofddoek in publieke functies. Enerzijds wordt de hoofddoek gezien als een symbool van onderdrukking van vrouwen, wat ingaat tegen onze Nederlandse waarden. Anderzijds is de hoofddoek een niet-representatief hoofddeksel, dat net als een petje of muts niet wordt geaccepteerd in publieke functies. In deze visie lopen dus twee opvattingen over de hoofddoek door elkaar. Aan de ene kant wordt de hoofddoek gezien als religieus symbool, en als zodanig niet geaccepteerd, en aan de andere kant wordt de hoofddoek gezien als kledingstuk, waarover een werkgever regels kan opstellen. In deze laatste opvatting wordt het religieuze fundament voor de hoofddoek dus genegeerd. Onderstaande reactie op de uitspraak van de rechter over het verbieden van een hoofddoek op een katholieke school, laat deze dubbele benadering duidelijk zien:
"Dit besluit van de rechter geeft hoop voor de toekomst om onze eigen cultuur te kunnen behouden. Buiten dat ik het geen gezicht vind, vrouwen met al die hoofddoeken op straat enz., wordt nu eindelijk duidelijk gemaakt dat wij hier al die geloofsuitingen niet hoeven te accepteren."(reactie www.elsevier.nl)

Het is opmerkelijk dat in deze discussie maar weinig nadruk wordt gelegd op de bepalende rol van religie voor de mensen die hun religiositeit willen uitdragen. Ik realiseer me dat dit te maken kan hebben met de selectie van websites die ik heb bezocht. Toch worden ook op sites als maroc.nl en eo.nl weinig opmerkingen gemaakt die op deze manier een bijdrage leveren aan het debat. De vrijheid om je geloof uit te dragen wordt veelal bepleit binnen de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst, maar hierin wordt weinig gerefereerd naar de bepalende rol van religie voor de identiteit en voor de vorming van een moreel kompas. De enigen die hierop wijzen, lijken in de kampen van de tegenstanders te zitten. Maar door deze tegenstanders wordt dit juist als negatief gevolg van religie gezien. En volgens hen mag religie geen rol spelen in het publieke domein, omdat religieuze argumenten niet voor iedereen geldig zijn.

Als bijdrage aan het debat zou ik willen wijzen op een mogelijke vierde benadering, die naar mijn mening beter aansluit bij de vragen en problemen in de maatschappij en bovendien het belang van religie onderkent. Wanneer we kijken naar de moderne Nederlandse samenleving, is pluriformiteit een van de meest wezenlijke kenmerken. Deze pluriformiteit komt op vele terreinen naar voren, maar zeker ook op het gebied van levensbeschouwing. Hét kenmerk van een samenleving is, het woord zegt het al, dat we samen leven. Maar omdat er verschillende overtuigingen in de maatschappij vertegenwoordigd zijn, ontstaan er spanningen en botsingen tussen verschillende mensen of verschillende groepen mensen. De vraag die we onszelf moeten stellen is dus, hoe kunnen we samen leven met deze verscheidenheid aan overtuigingen, én hoe kunnen we tegelijkertijd erkennen dat religie een identiteitsbepalende functie heeft? Naar mijn mening is dit niet door religie uit het publieke domein proberen te bannen, of door het expliciet uiten van en bepaalde religie te verbieden of te belasten. Maar de totale vrijheid van de radicale liberaal biedt volgens mij ook geen uitkomst wanneer er spanningen in de samenleving ontstaan door het botsen van verschillende overtuigingen. Er moet een middenweg worden gevonden tussen onverschilligheid aan de ene kant en repressie aan de andere kant.

De Amerikaanse pragmatist Jeffrey Stout geeft een invulling van deze middenweg, waarin religie wel degelijk een rol mag hebben in de overtuiging van mensen, maar in het publieke domein niet mag ingaan tegen onze democratische traditie. Individuen staan in verschillende tradities, die vormend zijn voor hun identiteit en overtuigingen. Deze tradities mogen en zullen altijd een rol spelen in de argumentatie van de aanhangers. Wanneer we ons in het publieke debat mengen, mogen echter religieuze argumenten nooit ingaan tegen onze democratische traditie, die voor ons samen-leven van doorslaggevende waarde is. Zo wordt door Stout een kader geschetst waarbinnen religieuze argumenten mogelijk zijn. Dit kader is echter geen vaststaand gegeven, maar moet worden opgevat als een dynamisch proces, dat voortdurend doorgaat. Het beschouwende debat dat binnenkort in de Tweede Kamer wordt gevoerd, lijkt me een uitgelezen kans om dit proces voort te zetten en opnieuw richting te geven.

maandag 21 maart 2011

De joods-christelijke traditie

Het is opmerkelijk hoe trending topics ontstaan. Tot een week geleden had ik nooit nagedacht over hoe je het beste een kikker zou kunnen koken. En nu? Je kunt de televisie niet aanzetten of een avondje ontspannen naar het theater gaan of er wordt gesproken over het koken van kikkers. Inmiddels ben ik een van-horen-zeggen-expert. Het koken van een levende kikker is tegengesteld aan het koken van pasta. Meer wil ik er niet over kwijt. Mijn eerste reactie was: wie heeft dit ooit, serieus, in een klein pannetje op zijn gasfornuis geprobeerd? Tot ik terugdacht aan mijn horeca-ervaring bij Chinees-Indisch restaurant Hongkong. Nu waren kikkerbilletjes weliswaar niet zo populair (voor mij graag... ehh... nummer 67, de baaabi pan-gan?), maar zo af en toe liep ik toch met wankele knieën, hopend dat alle borden zouden blijven liggen, naar een tafeltje met nette mensen die de kikkerbilletjes hadden besteld. Een delicatesse, weet je wel? Terugdenkend aan deze momenten, zag ik voor me hoe de koks levende kikkers in pannen met lauw water leggen. Bah. Ik moet er niet aan denken. En het troost ook niet echt wanneer je erachter komt dat kikkerbilletjes niet worden afgesneden nadat de kikker gedood is... Gelukkig heeft dit kabinet geld vrijgemaakt voor de dierenpolitie! O, die was hiervoor niet bedoeld. Het koken van kikkers hoort immers bij onze joods-christelijke traditie...

Ook deed deze plotselinge trend van het wereldkundig maken van de beste tactieken voor dierenmishandeling me denken aan een vakantie van vroeger. We stonden op een camping in Italië en ik schuifelde op mijn hurken rond de tent, op zoek naar bijzonderheden. Plotseling zag ik hem. Een hagedis (of iets dat daarop lijkt). Nu had ik wel eens gehoord dat een hagedis zijn staart kon loslaten als hij in gevaar was, en dat er dan weer een nieuwe staart aangroeide. En dat een hagedis dit maar één keer in zijn leven kan doen. "Mama!!", riep ik. Mijn moeder kwam kijken naar mijn vondst en ik vroeg haar of het waar was dat een hagedis zijn staart kon loslaten. Ze verzekerde mij dat het zo was, maar verbood me om het uit te proberen. Dat was immers zielig. Als een hagedis maar één keer zijn staart kan loslaten, in geval van uiterste nood, mag je dit niet bij wijze van experiment en puur voor het vermaak testen. En ze liep weer weg om grote-mensendingen te doen. Gebiologeerd keek ik naar de hagedis. Zou het echt waar zijn, van die staart? En zou het echt maar één keer kunnen? Ik had toen nog niet door dat deze theorie op dat moment niet door mij te falsifieren zou zijn. Wanneer de staart immers zou loslaten als ik hem vastpakte, wist ik niet of het maar één keer kon. Waarschijnlijk zou de hagedis vluchten, en kon ik het dus niet nog eens proberen. En wanneer de staart niet losliet, wist ik niet of de hagedis hem uberhaupt zou kunnen loslaten. En toch... als hij losliet, wist ik dat het in ieder geval één keer kon. Hoe zou dat eruit zien? Nee, het mag niet. Mama heeft gezegd dat het zielig is.

...
(Zou het echt kunnen?)
...

Langzaam ging mijn kleine wijsvingertje in de richting van de staart. Van bovenaf benaderde ik de hagedis. En toen deed ik het. Ik legde mijn vinger op de staart van het beest. Hij schrok, en rende weg, de staart kronkelend onder mijn vinger achterlatend. Ik schrok ook. Het was echt zo! En toen besefte ik dat ik de hagedis had gebruikt om mijn nieuwsgierigheid te testen, en dat hij misschien hierdoor wel sneller dan noodzakelijk dood zou gaan. En dat was mijn schuld. Ik probeerde te doen alsof er niks gebeurd was en liep terug naar mijn familie, maar mijn beteuterde, schuldbewuste gezichtje verraadde me onmiddellijk. De dag erna was ik ziek. En de drie dagen erna volgden mijn zus en mijn ouders. Vier dagen lang zaten we ziek, zwak en misselijk vast op een camping in Italië. Te beroerd om iets te ondernemen. God straft onmiddellijk. Ook dat is een onderdeel van onze joods-christelijke traditie.

woensdag 9 maart 2011

Lente

Ken je dat gevoel? Een constante toevoer van kriebels, die ervoor zorgt dat je mondhoeken niet meer in hun neutrale stand willen blijven staan. Ze worden als door onzichtbare touwtjes naar boven getrokken. De zon schijnt, de vogels kwetteren, de verdorde blaadjes die van de bomen zijn gewaaid, fladderen over het dakterras heen en weer, bij iedere zachte windvlaag. En dat jij daar dan staat en terugdenkt aan dat ene moment. Je voelt dat het bloosrood opnieuw door de huid van je wangen naar buiten toe wil. En dan te bedenken dat je niet eens weet welk moment dat ene moment is geweest. Er is iets gebeurd, je weet niet wat, en wanneer precies, maar opeens is het daar. Een gevoel van onoverwinnelijkheid.

Zoals die ene keer, dat je als puber met je vriendengroep, tijdens een feest waarbij je niet meer volledig nuchter bent, besluit te gaan belletje-lellen bij die ene vervelende leraar. En dat een van je vrienden dan jouw fiets op slot zet, als je gillend probeert weg te vluchten nadat je hebt aangebeld, kan daar niet eens iets aan veranderen. Of die keer dat je voor het eerst met je vriendje naar de dodenherdenking kijkt, op televisie. En dat jullie dan, omdat hij zijn been heeft gebroken, een matras naar beneden slepen, een afschuwelijk grote schaal lasagna maken, en dan, liggend in de woonkamer, nog even wachten met eten om twee minuten stil te zijn. En dat je dan vervolgens ieder jaar uitkijkt naar 4 mei, omdat je ooit op dat moment zo gelukkig was. Of dat moment waarop je ziet dat twee meiden aan de lippen hangen van de jongen die jij leuk vindt. En dat je dan schijnbaar koel langsloopt, hoort dat hij ze een vraag stelt, en zonder blikken of blozen een antwoord geeft. Een fout antwoord, maar dat deert jou, de onaantastbare, niks. En dat je dan doorloopt, en op je terugweg (je loopt daar heus niet expres twee keer langs) hoort wat het antwoord op de vraag was, en dan uitdagend zegt: "Dat zei ik toch?". En dat je dan ziet dat hij jou ook wil.

Ja, zo voelde het ongeveer. Als dat moment waarop je samen in een bijna-uitverkochte, veel te warme theaterzaal zit. En dat je dan in de pauze al had besloten dat op het podium niet zomaar een verhaal, maar jouw verhaal wordt verteld. En dat dan na de pauze opeens 'jullie liedje' wordt gespeeld (en dat terwijl je helemaal niet houdt van stellen met een 'ons liedje'). En dat je elkaar dan aankijkt en verliefd bent. Allebei, op dezelfde en op elkaar.

Ja, zo was het.

dinsdag 1 maart 2011

Etty Hillesum en jongerencultuur

Een paar weken geleden was ik toeschouwer bij een toneelvoorstelling over Etty Hillesum. Of beter gezegd: een voorstelling geïnspireerd op haar dagboeken. Dagboeken van een jonge, intellectuele vrouw, die enerzijds worstelt met vraagstukken die passen bij haar levensfase, en anderzijds door de tijd waarin ze leeft wordt geconfronteerd met een blinde haat die ze probeert te begrijpen. In de aankondiging voor de voorstelling stond dat dit moderne stuk met een combinatie van film en theater een antwoord zou moeten geven op eigentijdse morele vraagstukken die in het leven van Etty Hillesum ook een rol hebben gespeeld.


Nieuwsgierig naar de manier waarop de theatermakers dit hadden uitgewerkt, ging ik naar de voorstelling. Het stuk begon met een  korte introductie van de actrice, die vertelde dat de tekst was geschreven door een jongeman, die voor in de zaal zat, en dat de voorstelling bestond uit een monoloog, afgewisseld met filmbeelden. Vervolgens begon de film te draaien, en zagen we de tekstschrijver, wachtend op een vliegveld om naar Auschwitz te gaan. Verveeld en melig friemelde hij wat aan zijn kopje, en sprak vervolgens lachend de woorden: "Ik verveel me. Zo zal Etty zich ook wel gevoeld hebben voor haar reis". De toon was direct gezet. Ik voelde dat deze eerste zin insloeg in de zaal. Daarna werd de voorstelling gespeeld. Het was een redelijke voorstelling, die me in principe niet zou zijn bijgebleven. Kwalitatief niet hoogstaand, inhoudelijk matig, redelijk geacteerd (voor zover ik dat kan beoordelen). Tussendoor werd nog een fragment geprojecteerd waarin een oude man met vier jongeren een lullig dansje staat te doen in Auschwitz, op het nummer 'I will survive'. En verder werd het verhaal van Etty verweven met het verhaal van een meisje dat door haar vader werd geslagen. Niet meer dan een redelijke voorstelling. Makkelijk te vergeten.

Totdat...

na de voorstelling een gesprek plaatsvond tussen een Etty Hillesum-kenner en de twee makers, waarin werd gevraagd naar de motieven om het stuk te maken en naar hun mening over de dagboeken van Etty. Toen werd het pas echt interessant. En schokkend. Dat niet iedereen even goed in staat is zich mondeling uit te drukken, is in principe geen probleem. Dat niet ieder woord of gebaar van tevoren doordacht is, kan ook een uiting van spontaniteit zijn. Maar de manier waarop deze twee jongeren hun verhaal vertelden, was bizar. De jongeman vertelde dat hij "eigenlijk nooit zoveel had met de Tweede Wereldoorlog", maar dat hij vond dat hij er toch een keer iets mee moest doen. Hij had de dagboeken van Etty gelezen, had de actrice ontmoet en "na een paar avonden met heel veel bier hebben we dit concept bedacht, weet je wel" (sprak hij tegen een vrouw van middelbare leeftijd). Er waren dingen "fucking niet normaal" en artistieke vrijheid gaat boven alles. Dat er misschien schokkende stukken in de voorstelling zaten, was niet hun probleem. Het leek niet uit te maken dat deze stukken inhoudelijk geen toegevoegde waarde hadden. In de zaal groeide langzaam de onrust. Met opgetrokken wenkbrauwen werden betekenisvolle blikken uitgewisseld in de zaal, en toen mijn moeder en ik gelijktijdig de fout in een uitdrukking van de schrijver verbeterden, stootte de man naast me mij aan en zei: "Ik zou ze haast aanraden de volgende keer bij de kleuterklas van mijn kleindochter op te treden. Wat een niveau!" In de rij voor ons zaten echter ook een paar studenten, die regelmatig instemmend knikten bij de opmerkingen van de makers. En zo broeide in de zaal de onrust, terwijl op het podium werd doorgegaan met het gesprek. Hoe meer onzin werd verkondigd, hoe meer er werd geschuifeld met voeten en onrustig werd geschoven in de stoelen. Totdat de actrice op gegeven moment zei: "laten we wel wezen, Etty was natuurlijk ook behoorlijk 'cuckoo'."

Als door een wesp gestoken stonden er mensen op in de zaal, pakten hun spullen en liepen weg. En meer. En nog meer. Nog voordat de makers goed en wel doorhadden wat er gebeurde, waren en zeker een man of dertig, veertig opgestaan. De actrice, die niet uitblonk in snuggerheid, zei nog: "Moet u nu al weg? Wat jammer". Pas na enige tijd begrepen ze dat de mensen niet opstonden om de bus te halen, maar dat het te maken had met wat ze hadden gezegd. De actrice vroeg jolig: "is het zo oninteressant?", waarop iemand in de zaal haar toebeet: "ja". En zo was in een paar minuten de sfeer omgeslagen, en was een ontvlambare sfeer ontstaan, waarin een groepsproces gaande was dat je maar zelden meemaakt. Er werd heftige kritiek geuit op het stuk, op de keuzes die de makers hadden gemaakt, en op de manier waarop ze omgingen met het gedachtegoed van Etty Hillesum, maar er werd ook bewonderend gesproken over de voorstelling. Er ontstonden verschillende kampen van voor- en tegenstanders. Wat in deze discussie precies is gezegd door beide kanten, is niet van belang. Wat mij echter fascineerde en niet losliet na deze avond, was het totale gebrek aan inlevingsvermogen en begrip bij de makers, zowel voor de inhoud van Etty's dagboeken en haar levensverhaal, als voor de kritiek uit de zaal. De afstandelijkheid waarmee ze praatten over de gebeurtenissen in Etty's leven en de lompheid richting de zaal, waar toch een groot aantal mensen zat dat zelf direct, of minstens indirect de invloed van de oorlog heeft meegemaakt, was stuitend.

Ik voelde een soort plaatsvervangende schaamte, omdat ik het gevoel had dat deze manier van communiceren kenmerkend is voor een jongerencultuur waarvan ik me sterk afvraag of ik erbij wil horen. De studenten in de rij voor me leken zich totaal niet te storen aan de manier van praten van de makers, die toch wat mij betreft een onvermogen tot aanpassing liet zien. Dat je als jongeren onderling praat met bijzinnen als "weet je wel" en "fucking ..." vind ik prima. Maar dat je niet kunt overschakelen op een ander soort taalgebruik wanneer je met oudere mensen in gesprek bent, vond ik respectloos. Een oudere man in de zaal die kanttekeningen had geplaatst bij de voorstelling en de vraag had gesteld waar de makers het recht vandaan meenden te halen om op deze manier met deze thematiek om te gaan, werd aangesproken met 'jij'. Bovendien werd zijn vraag niet beantwoord met een verantwoording van de (artistieke) keuzes die zijn gemaakt, maar afgedaan als een verschil in mening en smaak. Deze avond heeft bij mij vele vragen opgeroepen en heeft me op bepaalde punten een spiegel voorgehouden. Wij, jongeren van het eind van de 20e eeuw, hebben de oorlog alleen leren kennen in de geschiedenislessen op school en uit de verhalen van onze grootouders. De oorlog lijkt soms gereduceerd te worden tot een getal, het aantal Joden dat vermoord is, en wordt jaarlijk herdacht tijdens twee minuten. Maar hoeveel jongeren denken in die twee minuten eigenlijk aan oorlog? En maakt dat uit? Moet de oorlog op een bepaalde manier worden herdacht? Moet er op een bepaalde, respectvolle manier over worden gesproken? Of staan we er inmiddels zo ver vanaf dat ieder voor zich mag bepalen hoe hij/zij deze thematiek benadert, ongeacht of dit kwetsend of respectloos is? Ik heb geen definitief antwoord op deze vragen. Ik merkte alleen hoe zeer het me raakte dat er zonder gène en zonder gevoel werd gesproken over de oorlog, die zoveel mensen heeft geraakt. En hoe de schitterende, weldoordachte dagboeken van Etty met zo weinig inlevingsvermogen en begrip werden gebruikt voor het uiten van slechts een mening. Als een denderende trein over gevoelens van mensen. Ik vraag me af hoe Etty zich hierover zou hebben gevoeld.

zaterdag 19 februari 2011

Wie schrijft, die blijft

Mijn allereerste geschreven tekst dateert van augustus 1990. Ik was vier jaar oud, en de telefoon ging. Ik stel me voor dat ik een klein, eigenwijs hummeltje was dat naar de telefoon hobbelde en met een vrolijk kinderstemmetje zei: “met Renée” (leren door imitatie). Ik voerde een gesprek, luisterde goed wat er aan de andere kant van de lijn werd gezegd en hing vervolgens op. Omdat er verder niemand in de buurt was, en de boodschap niet alleen voor mij bestemd was, pakte ik een post-it en schreef daarop de volgende, legendarische tekst: Oma komt morgen (wederom leren door imitatie). De ‘g’ was weliswaar met het boogje de verkeerde kant op geschreven, maar verder was er over de inhoud van de boodschap geen twijfel mogelijk. Oma komt morgen. Deze tekst refereerde naar een moment in de toekomst, en zou (naar alle waarschijnlijkheid) de volgende dag waarheid blijken te zijn. Toen wel. Het is deze week negen maanden geleden dat mijn oma is overleden.

(Ik ga er hier voor het gemak van uit dat mijn eerste geschreven woorden over die oma gaan. Dit is misschien niet heel logisch. Er was op het moment van schrijven namelijk ook nog een opa bij deze oma, terwijl de andere oma op dat moment al alleen was. Misschien was de ‘p’ in ‘opa’ te moeilijk, of hoopte ik dat mijn ouders ook zonder specificatie begrepen over welke oma het zou gaan. En zo niet, dan zou ik het immers altijd nog mondeling kunnen toelichten. Ik was, denk ik, een moderne en zelfstandige kleuter.)

In de tijd dat we het nu zonder mijn oma moeten stellen, had ik zwanger kunnen worden en een kind kunnen krijgen. Ik had een wereldreis kunnen maken. Ik had mijn huwelijk kunnen plannen en getrouwd kunnen zijn. En zelfs weer gescheiden. Negen maanden is een lange tijd, en toch blijft de herinnering aan mijn oma vers. Niet in de laatste plaats omdat ook zij boodschappen op papier zette. Letterlijk soms: kattenbrokjes, thee, kaas. Maar ook haar levensverhaal, kaartjes aan ons als we jarig waren, een mijlpaal bereikt hadden, of soms zomaar. En briefjes om bij de telefoon te leggen, waarop ze schreef waar wij ons mee bezig hielden. Zo vond ik na haar overlijden een briefje, waarop stond: Renée – Faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap. Promoveren. Religie en Goed Burgerschap. Dan kon ze, als ze werd gebeld, vertellen wat we deden en hoe trots ze op ons was.

Het is pijnlijk dat er nooit meer een moment komt waarop de telefoon gaat en ik na een gesprek op een post-it zal schrijven "Oma komt morgen", en dat deze zin dan waar is. En toch weet ik een klein beetje wat ze dacht en wat ze vond. Omdat ze schreef. Ik zal haar met een glimlach herdenken (en ook dat is leren door imitatie).

maandag 14 februari 2011

Rede en religie onderweg

Deze column heb ik vorig jaar uitgesproken bij de presentatie van het boek Religie en Rede: een dialoog. Speldenprikjes tegen wederzijdse vooroordelen (waarin ik een hoofdstuk heb geschreven in het kader van het akademie-assistenschap. Het boek is hier te bestellen).

In deze column wil ik u meenemen naar Spanje. Afgelopen zomer heb ik de Camino de Santiago gelopen, de oude pelgrimsroute naar het graf van de apostel Jacobus. Tijdens mijn studie cultuur-en godsdienstpsychologie kwam ik voor de eerste keer in aanraking met deze tocht. Tijdens een vak over interviewtechnieken hadden een aantal medestudenten pelgrims geïnterviewd over hun ervaringen. Als niet-religieus opgevoed, niet-spiritueel aangelegd persoon heb ik gefascineerd zitten luisteren naar deze verhalen. Vooral het verhaal van een jongeman raakte me. Hij vertelde over het weggaan, over het beginnen met wandelen. Over de manier waarop de omgeving reageert op de plannen en de manier waarop mensen onderweg naar je kijken. Het contrast tussen het wandelende leven en de dagelijkse vluchtigheid van wat je achterlaat en wat je tegenkomt. Het fascineerde me.

In de jaren die volgden, sprak ik soms de wens uit dat ik een keer naar Santiago wilde lopen. Maar meestal voegde ik daaraan toe: “later, als ik groot ben”. Bovendien had ik ook wel eens gezegd dat ik Het Kanaal wilde overzwemmen en dat ik de moord op Kennedy wilde oplossen. Losse flodders dus. Tijdens het ontbijt op Tweede Paasdag 2009 sneed ik het onderwerp ‘zomervakantie’ aan. Mijn vriend en ik zouden beide afstuderen dat jaar, dus wellicht konden we wel een mooie reis maken. Mijmerend over warme bestemmingen, opperde mijn vriend opeens: “misschien kunnen we jouw droomreis wel maken”. Verbaasd keek ik hem aan. Ik had geen flauw idee waarover hij het had. Ik? Een droomreis? “We zouden naar Santiago kunnen lopen”, zei hij. Ik denk dat ik ongeveer 2 seconden nodig had om dat idee binnen te laten komen. Toen stond het besluit vast. We gingen naar Santiago.

En zo vertrokken we in alle vroegte op een ochtend in juli met de trein richting Parijs. Van Parijs naar Bayonne, en met een bergtreintje door naar het begin van onze tocht: de voet van de Franse Pyreneeën, een traditioneel startpunt voor Noord-Europeanen. De eerste wandeldagen verliepen boven verwachting. Natuurlijk was er pijn: de knieën hielden niet van het afdalen, en de voeten niet van het extra gewicht van de rugzak. Maar buiten de pijn en de vermoeidheid genoten we van het avontuur. Op de vijfde dag besloten we te overnachten in een klein plaatsje op de top van een berg. De reisgids gaf een aanlokkelijke beschrijving van het plaatsje en prees de zogenaamd ‘evangeliserende herberg’, die door Nederlanders werd geleid. Toen we aan het eind van de middag verhit en vermoeid aankwamen raakten we aan de praat met de hospitaleros. Ze waren niet blij met de omschrijving van ‘evangeliserend’, want volgens hen waren ze dat helemaal niet. Bij het avondeten echter werd gezamenlijk gebeden, werd aan iedere pelgrim het Evangelie van Johannes uitgedeeld om de gehele weg mee te dragen, en werden de pelgrims uitgenodigd voor de Jesus-meditation. De jongeman die de herberg leidde, hield een soort preek, en liet een zeer divers scala aan muziek horen om zijn geloof met ons te delen. We waren overigens, samen met 1 andere pelgrim, de enigen die gehoor hadden gegeven aan de oproep. Toen we na de meditation met de leider praatten, kwam het gesprek al snel uit op de reden om de Camino te lopen. Toen we hem vertelden dat we de tocht liepen uit fascinatie voor de traditie, het geloof en de cultuur, werd hij bijna boos. Hij vroeg wat we van het geloof dachten en toen ik hem antwoordde dat ik erdoor gefascineerd was, barstte hij los. Volgens hem was het ondenkbaar, en zelfs onmogelijk om te zeggen dat je religie fascinerend vindt. Hij wees ons op de dingen om ons heen, en zei dat toch duidelijk zichtbaar was dat God in de schepping aanwezig is. Fascinatie kon je tot op zekere hoogte van verschijnselen hebben, maar wanneer het om geloof ging, moest je een keuze maken en een kant kiezen. Hij maakte zich kwader en kwader en beet ons toe: “hoe kun je nou zeggen dat geloof fascinerend is, als mensen uit naam van geloof elkaar vermoorden?”. Een interessante discussie volgde, maar we kwamen er natuurlijk niet uit. De volgende dag vervolgden we onze weg.

Een paar honderd kilometer verder, bij Najéra, liepen we over een lelijk industrieterrein de stad in. Op de muur van een voormalige meelfabriek, naast een stortplaats vol puin en afgedankte meubels, was door een priester uit een naburig dorp een gedicht geschreven. 
Ik geef hier de Nederlandse vertaling:

Stof, modder, zon en regen
dat is de weg naar Santiago
Duizenden pelgrims
en meer dan duizend jaren

Pelgrim, wie roept je?
welke duistere kracht drijft je?
niet de sterrenhemel,
noch de kathedralen

Het is niet de dapperheid van Navarra
noch de wijn van de Rioja
niet de schelpen van Galicië
noch de velden van Castilië

Pelgrim, wie roept je?
welke duistere kracht drijft je?
niet de mensen onderweg
noch de gewoontes van het land

Het is niet de historie of de cultuur
noch de haan van Santo Domingo
niet het paleis van Gaudi
en niet het kasteel van Ponferrada

Ik zie dat alles in het voorbijgaan
en het is een genoegen om te zien
maar de stem die mij roept
voel ik veel dieper in me

De kracht die mij beweegt
de kracht die mij aantrekt
is aan niemand uit te leggen
dat kan alleen "Hij" daarboven.


Deze tekst bleef me bij en ik heb er de rest van de weg naar Santiago over nagedacht. Voordat ik op reis ging, dacht ik juist dat ik op pad ging voor de fenomenen en tradities die in het gedicht worden beschreven, maar gaandeweg ging ik hierover twijfelen. De verhalen van medepelgrims die we ’s avonds in de herbergen tegenkwamen, versterkten deze twijfel. Ik vond het opmerkelijk hoeveel pelgrims een bepaalde drang beschreven die ze gedreven had tot deze keuze. En terugdenkend aan de eerste keer dat ik geraakt werd door de verhalen van een pelgrim, bedacht ik me dat ook ik een soort innerlijke drang had gevoeld. Misschien is het waar wat in het gedicht wordt gezegd, en wordt de pelgrim door een duistere kracht gedreven. Een onverklaarbare drang die ervoor zorgt dat je dergelijke dingen doet. Wie weet kan ik dan ook nog wel eens Het Kanaal overzwemmen... Later, als ik groot ben....

Misschien vraagt u zich af waarom ik u dit alles verteld heb. Wel, ik heb u verteld over de weg die ik ben gegaan afgelopen zomer. En ik heb u verteld over verschillende interpretaties van die weg. Wat ik hiermee wil zeggen, is dat de betekenis van dingen om ons heen niet altijd eenduidig is. Het gedicht spreekt over Hij daarboven, die de pelgrim aanzet om de tocht te maken. De hospitalero in de evangeliserende herberg sprak over de aanwezigheid van God in de schepping, en wilde ons dwingen om ons uit te spreken over het geloof.  Aan de andere kant waren er mensen in onze omgeving die hoopten dat we niet te zweverig of religieus zouden worden van deze tocht. Religie heeft voor sommige mensen een negatieve bijsmaak, en wordt door hen als achterhaald gezien. Kortom, de invulling en waardering die mensen geven aan geloof is heel divers.
En dat maakt het voeren van een dialoog over dit onderwerp niet eenvoudig. Het gevaar loert dat je langs elkaar heen praat, en vanuit de eigen overtuiging de andere mening negeert. Dit is ook wat we in de politiek en in de samenleving zien de afgelopen jaren. Zowel religiecritici als religiefanaten hebben hun eigen vaststaande overtuiging en zijn niet bereid de standpunten van de andere partij serieus te nemen. Het is alsof de beide partijen een eigen weg zijn gegaan. Soms kruisen de wegen elkaar, maar ze hebben een ander verloop,  waardoor het, nu ze eenmaal zo ver uit elkaar liggen, bijzonder lastig is om met elkaar te kunnen praten. Ik kan geen oplossing bieden voor dat probleem. Ik kan slechts een aanzet geven. En dat doe ik met de definitie van Paul Valéry over religie. Hij zegt: “Een religie verschaft mensen woorden, handelingen, gebaren en ‘denkbeelden’ voor de omstandigheden waarin zij niet weten wat te zeggen, wat te doen, wat te denken”. De weg die iemand kiest, biedt de woorden, handelingen, gebaren en denkbeelden waarover Valéry het heeft. Verschillende wegen zijn als verschillende religies, en als we alsmaar doorlopen, komen we misschien wel bij ons doel, maar zoals iedere pelgrim weet, is de weg die je gaat belangrijker dan het doel dat je bereikt. Wanneer nu in de hedendaagse discussies de partijen mijlenver uit elkaar liggen, en langs elkaar heen praten, kan het geen kwaad een stap terug te doen, en te kijken naar de weg die ingeslagen is. Als we dat allemaal doen, krijgen we elkaar op gegeven moment weer in het vizier. En op dát moment kunnen we verder praten.

vrijdag 11 februari 2011

Smatjes gezocht!

Op het station stond een trein, die in plaats van het gebruikelijke geel-blauw, grauw-bruin was. Op de zijkant, aan de perronzijde, waren in het stof en de modder allerlei spreuken en tekeningen gezet. Variërend van telefoonnummers en kinderachtige poppetjes tot seksueel getinte opmerkingen en dito plaatjes. Ik liep langs de trein en bekeek ze allemaal. De meeste waren flauw, lelijk en/of weinigzeggend. Eén sprong er voor mij uit. Grinnikend liep ik verder. Op een van de ramen van de trein stond: “Dit is niet mijn trein, VRIEND”. Hoe een eenvoudige uitspraak van een ietwat agressieve jongeman tegen een ietwat irritante man met een roze microfoon, een hit kan worden.

Er is al veel over gezegd en geschreven, de veranderingen in media-land sinds 1 september 2010. Oh Oh Cherso, Wakker Nederland en PowNews om slechts een paar veelbesproken onderwerpen te noemen. Het niveau lijkt er niet op vooruit te gaan. Is dat erg? Ach, in principe denk ik dat we niet te zuur moeten zijn bij de beoordeling van dergelijke programma’s. Het is volksvermaak (Wakker Nederland misschien niet), en plat en hard, maar het lijkt me betrekkelijk onschuldig. Ik begrijp dat ouders niet staan te springen dat hun kinderen in het begin van hun tienerjaren naar een programma als Oh Oh Cherso kijken, maar het is wel een onderdeel en zelfs een weergave van de maatschappij zoals die is. En een bijkomende vraag is: wat is het alternatief?

Een antwoord op deze vraag werd vorige week gegeven door de makers van PowNews: de overheid die oplegt hoe programma’s gemaakt moeten worden en met welke mensen. Waar staan we in dit land wanneer er voor de publieke omroep een quotum wordt vastgesteld over het aantal allochtonen dat ze tijdens hun uitzendingen in beeld moeten nemen? (11% SMAT, volgens PowNed, waarbij SMAT staat voor Surinamer, Marokkaan, Antilliaan of Turk. “Een Chinees telt niet, evenals een Duitser of een Rus”, aldus Dominique Weesie.) Nu moeten we natuurlijk niet meteen geloven wat er wordt gezegd door de heer Weesie, maar in de plannen staat wel degelijk het volgende: “over vijf jaar is de representatie van vrouwen en allochtonen op de gezichtsbepalende televisieprogrammakanalen verbeterd”.

In het kader van mijn promotieonderzoek is dit natuurlijk een interessant fenomeen. Het van bovenaf opleggen van quota en het bevorderen van positieve discriminatie is een uiting van een bemoeizucht en het maakbaarheidsideaal van de overheid. Bovendien moeten de allochtonen die in beeld worden gebracht, willen ze tot de 11% behoren, ook nog eens expert zijn. Het maakt niet uit op welk gebied, maar SMAT alleen is niet genoeg. Ze zoeken met spoed nog smatjes met kennis bij PowNed (ik dacht trouwens dat smatje iets heel anders betekende, en saillant genoeg is dit woord afkomstig van het Surinaamse ‘sma’, maar dat terzijde). Het ministerie van OCW zal wel denken: als onze burgers maar genoeg succesvolle allochtonen zien, komt het vanzelf goed met de integratie. Op zichzelf is dit geen vreemde gedachte, het is echter dubieus dat de overheid zich op deze manier inzet voor de ontwikkeling van sociale cohesie (hét gevleugelde woord in beleidsdocumenten van de afgelopen jaren). Natuurlijk, de publieke omroep krijgt veel subsidie van de staat, maar wil dat automatisch zeggen dat de staat mag meepraten over de inhoud van televisieprogramma’s? Met hetzelfde argument zouden we kunnen beargumenteren dat de burger mag beslissen over de inhoud van de programma’s. Wij, belastingbetalers, zijn het uiteindelijk die per persoon per jaar ongeveer €116 betalen aan de publieke omroep. En voor dat geld zien wij dus – als het aan het ministerie ligt – minimaal 11% allochtonen met expertise. Ik vraag me  af wat Henk en Ingrid daarvan vinden. Waarschijnlijk zal hun reactie zijn: Dit is niet mijn publieke omroep, VRIEND.

donderdag 10 februari 2011

Branding

Het geluid, een donderende roffel gevolgd door een sissende, steeds zachter wordende stroom van tintelingen, doet me automatisch diep inademen. De zilte geur die daarmee binnendringt, de eeuwige wind die raast – ook zomers – en het zand tussen m’n tenen maken de ervaring vrijwel compleet. Met m’n ogen dicht is de branding een plaats die uit duizenden te herkennen is. Een plaats van rituelen. Zo is het onmogelijk (vooruit, bijna onmogelijk) om de verleiding te weerstaan om het water te voelen. Over het strand lopen betekent automatisch blote voeten en vrijwel altijd natte kleren. Zoeken naar schelpen, kwallen inspecteren en het spel met de zee (dat hij natuurlijk wint, Poseidon is de baas) maken van iedere ontmoeting een feest van herkenning. Het voelen, ruiken en horen van deze plaats heeft iets magisch.
En toch kan ook het zicht nog iets toevoegen. Een emotionele toestand bij het weerzien van de zee, na een wandeltocht van vijf weken door het Spaanse binnenland in de zomer van 2009, deden me beseffen hoe overweldigend de zee kan zijn en hoe prachtig de plaats waar zee en land elkaar raken. Hoe pijnlijk ook, bleek later, maar daarover misschien later meer.

Eigenlijk was het niet de bedoeling om deze blog te starten met een ode aan de zee. Maar de link was snel gelegd. Iets op de kaart zetten, een merk verkopen… kortom: branding (in english please). Bij deze een eerste voorzichtige stap, een grens over. Met blote, natte voeten en opgestroopte broekspijpen en mouwen, zet ik een stap in het hippe leven van een blogger.

A brand new start...