zaterdag 19 februari 2011

Wie schrijft, die blijft

Mijn allereerste geschreven tekst dateert van augustus 1990. Ik was vier jaar oud, en de telefoon ging. Ik stel me voor dat ik een klein, eigenwijs hummeltje was dat naar de telefoon hobbelde en met een vrolijk kinderstemmetje zei: “met Renée” (leren door imitatie). Ik voerde een gesprek, luisterde goed wat er aan de andere kant van de lijn werd gezegd en hing vervolgens op. Omdat er verder niemand in de buurt was, en de boodschap niet alleen voor mij bestemd was, pakte ik een post-it en schreef daarop de volgende, legendarische tekst: Oma komt morgen (wederom leren door imitatie). De ‘g’ was weliswaar met het boogje de verkeerde kant op geschreven, maar verder was er over de inhoud van de boodschap geen twijfel mogelijk. Oma komt morgen. Deze tekst refereerde naar een moment in de toekomst, en zou (naar alle waarschijnlijkheid) de volgende dag waarheid blijken te zijn. Toen wel. Het is deze week negen maanden geleden dat mijn oma is overleden.

(Ik ga er hier voor het gemak van uit dat mijn eerste geschreven woorden over die oma gaan. Dit is misschien niet heel logisch. Er was op het moment van schrijven namelijk ook nog een opa bij deze oma, terwijl de andere oma op dat moment al alleen was. Misschien was de ‘p’ in ‘opa’ te moeilijk, of hoopte ik dat mijn ouders ook zonder specificatie begrepen over welke oma het zou gaan. En zo niet, dan zou ik het immers altijd nog mondeling kunnen toelichten. Ik was, denk ik, een moderne en zelfstandige kleuter.)

In de tijd dat we het nu zonder mijn oma moeten stellen, had ik zwanger kunnen worden en een kind kunnen krijgen. Ik had een wereldreis kunnen maken. Ik had mijn huwelijk kunnen plannen en getrouwd kunnen zijn. En zelfs weer gescheiden. Negen maanden is een lange tijd, en toch blijft de herinnering aan mijn oma vers. Niet in de laatste plaats omdat ook zij boodschappen op papier zette. Letterlijk soms: kattenbrokjes, thee, kaas. Maar ook haar levensverhaal, kaartjes aan ons als we jarig waren, een mijlpaal bereikt hadden, of soms zomaar. En briefjes om bij de telefoon te leggen, waarop ze schreef waar wij ons mee bezig hielden. Zo vond ik na haar overlijden een briefje, waarop stond: Renée – Faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap. Promoveren. Religie en Goed Burgerschap. Dan kon ze, als ze werd gebeld, vertellen wat we deden en hoe trots ze op ons was.

Het is pijnlijk dat er nooit meer een moment komt waarop de telefoon gaat en ik na een gesprek op een post-it zal schrijven "Oma komt morgen", en dat deze zin dan waar is. En toch weet ik een klein beetje wat ze dacht en wat ze vond. Omdat ze schreef. Ik zal haar met een glimlach herdenken (en ook dat is leren door imitatie).

maandag 14 februari 2011

Rede en religie onderweg

Deze column heb ik vorig jaar uitgesproken bij de presentatie van het boek Religie en Rede: een dialoog. Speldenprikjes tegen wederzijdse vooroordelen (waarin ik een hoofdstuk heb geschreven in het kader van het akademie-assistenschap. Het boek is hier te bestellen).

In deze column wil ik u meenemen naar Spanje. Afgelopen zomer heb ik de Camino de Santiago gelopen, de oude pelgrimsroute naar het graf van de apostel Jacobus. Tijdens mijn studie cultuur-en godsdienstpsychologie kwam ik voor de eerste keer in aanraking met deze tocht. Tijdens een vak over interviewtechnieken hadden een aantal medestudenten pelgrims geïnterviewd over hun ervaringen. Als niet-religieus opgevoed, niet-spiritueel aangelegd persoon heb ik gefascineerd zitten luisteren naar deze verhalen. Vooral het verhaal van een jongeman raakte me. Hij vertelde over het weggaan, over het beginnen met wandelen. Over de manier waarop de omgeving reageert op de plannen en de manier waarop mensen onderweg naar je kijken. Het contrast tussen het wandelende leven en de dagelijkse vluchtigheid van wat je achterlaat en wat je tegenkomt. Het fascineerde me.

In de jaren die volgden, sprak ik soms de wens uit dat ik een keer naar Santiago wilde lopen. Maar meestal voegde ik daaraan toe: “later, als ik groot ben”. Bovendien had ik ook wel eens gezegd dat ik Het Kanaal wilde overzwemmen en dat ik de moord op Kennedy wilde oplossen. Losse flodders dus. Tijdens het ontbijt op Tweede Paasdag 2009 sneed ik het onderwerp ‘zomervakantie’ aan. Mijn vriend en ik zouden beide afstuderen dat jaar, dus wellicht konden we wel een mooie reis maken. Mijmerend over warme bestemmingen, opperde mijn vriend opeens: “misschien kunnen we jouw droomreis wel maken”. Verbaasd keek ik hem aan. Ik had geen flauw idee waarover hij het had. Ik? Een droomreis? “We zouden naar Santiago kunnen lopen”, zei hij. Ik denk dat ik ongeveer 2 seconden nodig had om dat idee binnen te laten komen. Toen stond het besluit vast. We gingen naar Santiago.

En zo vertrokken we in alle vroegte op een ochtend in juli met de trein richting Parijs. Van Parijs naar Bayonne, en met een bergtreintje door naar het begin van onze tocht: de voet van de Franse Pyreneeën, een traditioneel startpunt voor Noord-Europeanen. De eerste wandeldagen verliepen boven verwachting. Natuurlijk was er pijn: de knieën hielden niet van het afdalen, en de voeten niet van het extra gewicht van de rugzak. Maar buiten de pijn en de vermoeidheid genoten we van het avontuur. Op de vijfde dag besloten we te overnachten in een klein plaatsje op de top van een berg. De reisgids gaf een aanlokkelijke beschrijving van het plaatsje en prees de zogenaamd ‘evangeliserende herberg’, die door Nederlanders werd geleid. Toen we aan het eind van de middag verhit en vermoeid aankwamen raakten we aan de praat met de hospitaleros. Ze waren niet blij met de omschrijving van ‘evangeliserend’, want volgens hen waren ze dat helemaal niet. Bij het avondeten echter werd gezamenlijk gebeden, werd aan iedere pelgrim het Evangelie van Johannes uitgedeeld om de gehele weg mee te dragen, en werden de pelgrims uitgenodigd voor de Jesus-meditation. De jongeman die de herberg leidde, hield een soort preek, en liet een zeer divers scala aan muziek horen om zijn geloof met ons te delen. We waren overigens, samen met 1 andere pelgrim, de enigen die gehoor hadden gegeven aan de oproep. Toen we na de meditation met de leider praatten, kwam het gesprek al snel uit op de reden om de Camino te lopen. Toen we hem vertelden dat we de tocht liepen uit fascinatie voor de traditie, het geloof en de cultuur, werd hij bijna boos. Hij vroeg wat we van het geloof dachten en toen ik hem antwoordde dat ik erdoor gefascineerd was, barstte hij los. Volgens hem was het ondenkbaar, en zelfs onmogelijk om te zeggen dat je religie fascinerend vindt. Hij wees ons op de dingen om ons heen, en zei dat toch duidelijk zichtbaar was dat God in de schepping aanwezig is. Fascinatie kon je tot op zekere hoogte van verschijnselen hebben, maar wanneer het om geloof ging, moest je een keuze maken en een kant kiezen. Hij maakte zich kwader en kwader en beet ons toe: “hoe kun je nou zeggen dat geloof fascinerend is, als mensen uit naam van geloof elkaar vermoorden?”. Een interessante discussie volgde, maar we kwamen er natuurlijk niet uit. De volgende dag vervolgden we onze weg.

Een paar honderd kilometer verder, bij Najéra, liepen we over een lelijk industrieterrein de stad in. Op de muur van een voormalige meelfabriek, naast een stortplaats vol puin en afgedankte meubels, was door een priester uit een naburig dorp een gedicht geschreven. 
Ik geef hier de Nederlandse vertaling:

Stof, modder, zon en regen
dat is de weg naar Santiago
Duizenden pelgrims
en meer dan duizend jaren

Pelgrim, wie roept je?
welke duistere kracht drijft je?
niet de sterrenhemel,
noch de kathedralen

Het is niet de dapperheid van Navarra
noch de wijn van de Rioja
niet de schelpen van Galicië
noch de velden van Castilië

Pelgrim, wie roept je?
welke duistere kracht drijft je?
niet de mensen onderweg
noch de gewoontes van het land

Het is niet de historie of de cultuur
noch de haan van Santo Domingo
niet het paleis van Gaudi
en niet het kasteel van Ponferrada

Ik zie dat alles in het voorbijgaan
en het is een genoegen om te zien
maar de stem die mij roept
voel ik veel dieper in me

De kracht die mij beweegt
de kracht die mij aantrekt
is aan niemand uit te leggen
dat kan alleen "Hij" daarboven.


Deze tekst bleef me bij en ik heb er de rest van de weg naar Santiago over nagedacht. Voordat ik op reis ging, dacht ik juist dat ik op pad ging voor de fenomenen en tradities die in het gedicht worden beschreven, maar gaandeweg ging ik hierover twijfelen. De verhalen van medepelgrims die we ’s avonds in de herbergen tegenkwamen, versterkten deze twijfel. Ik vond het opmerkelijk hoeveel pelgrims een bepaalde drang beschreven die ze gedreven had tot deze keuze. En terugdenkend aan de eerste keer dat ik geraakt werd door de verhalen van een pelgrim, bedacht ik me dat ook ik een soort innerlijke drang had gevoeld. Misschien is het waar wat in het gedicht wordt gezegd, en wordt de pelgrim door een duistere kracht gedreven. Een onverklaarbare drang die ervoor zorgt dat je dergelijke dingen doet. Wie weet kan ik dan ook nog wel eens Het Kanaal overzwemmen... Later, als ik groot ben....

Misschien vraagt u zich af waarom ik u dit alles verteld heb. Wel, ik heb u verteld over de weg die ik ben gegaan afgelopen zomer. En ik heb u verteld over verschillende interpretaties van die weg. Wat ik hiermee wil zeggen, is dat de betekenis van dingen om ons heen niet altijd eenduidig is. Het gedicht spreekt over Hij daarboven, die de pelgrim aanzet om de tocht te maken. De hospitalero in de evangeliserende herberg sprak over de aanwezigheid van God in de schepping, en wilde ons dwingen om ons uit te spreken over het geloof.  Aan de andere kant waren er mensen in onze omgeving die hoopten dat we niet te zweverig of religieus zouden worden van deze tocht. Religie heeft voor sommige mensen een negatieve bijsmaak, en wordt door hen als achterhaald gezien. Kortom, de invulling en waardering die mensen geven aan geloof is heel divers.
En dat maakt het voeren van een dialoog over dit onderwerp niet eenvoudig. Het gevaar loert dat je langs elkaar heen praat, en vanuit de eigen overtuiging de andere mening negeert. Dit is ook wat we in de politiek en in de samenleving zien de afgelopen jaren. Zowel religiecritici als religiefanaten hebben hun eigen vaststaande overtuiging en zijn niet bereid de standpunten van de andere partij serieus te nemen. Het is alsof de beide partijen een eigen weg zijn gegaan. Soms kruisen de wegen elkaar, maar ze hebben een ander verloop,  waardoor het, nu ze eenmaal zo ver uit elkaar liggen, bijzonder lastig is om met elkaar te kunnen praten. Ik kan geen oplossing bieden voor dat probleem. Ik kan slechts een aanzet geven. En dat doe ik met de definitie van Paul Valéry over religie. Hij zegt: “Een religie verschaft mensen woorden, handelingen, gebaren en ‘denkbeelden’ voor de omstandigheden waarin zij niet weten wat te zeggen, wat te doen, wat te denken”. De weg die iemand kiest, biedt de woorden, handelingen, gebaren en denkbeelden waarover Valéry het heeft. Verschillende wegen zijn als verschillende religies, en als we alsmaar doorlopen, komen we misschien wel bij ons doel, maar zoals iedere pelgrim weet, is de weg die je gaat belangrijker dan het doel dat je bereikt. Wanneer nu in de hedendaagse discussies de partijen mijlenver uit elkaar liggen, en langs elkaar heen praten, kan het geen kwaad een stap terug te doen, en te kijken naar de weg die ingeslagen is. Als we dat allemaal doen, krijgen we elkaar op gegeven moment weer in het vizier. En op dát moment kunnen we verder praten.

vrijdag 11 februari 2011

Smatjes gezocht!

Op het station stond een trein, die in plaats van het gebruikelijke geel-blauw, grauw-bruin was. Op de zijkant, aan de perronzijde, waren in het stof en de modder allerlei spreuken en tekeningen gezet. Variërend van telefoonnummers en kinderachtige poppetjes tot seksueel getinte opmerkingen en dito plaatjes. Ik liep langs de trein en bekeek ze allemaal. De meeste waren flauw, lelijk en/of weinigzeggend. Eén sprong er voor mij uit. Grinnikend liep ik verder. Op een van de ramen van de trein stond: “Dit is niet mijn trein, VRIEND”. Hoe een eenvoudige uitspraak van een ietwat agressieve jongeman tegen een ietwat irritante man met een roze microfoon, een hit kan worden.

Er is al veel over gezegd en geschreven, de veranderingen in media-land sinds 1 september 2010. Oh Oh Cherso, Wakker Nederland en PowNews om slechts een paar veelbesproken onderwerpen te noemen. Het niveau lijkt er niet op vooruit te gaan. Is dat erg? Ach, in principe denk ik dat we niet te zuur moeten zijn bij de beoordeling van dergelijke programma’s. Het is volksvermaak (Wakker Nederland misschien niet), en plat en hard, maar het lijkt me betrekkelijk onschuldig. Ik begrijp dat ouders niet staan te springen dat hun kinderen in het begin van hun tienerjaren naar een programma als Oh Oh Cherso kijken, maar het is wel een onderdeel en zelfs een weergave van de maatschappij zoals die is. En een bijkomende vraag is: wat is het alternatief?

Een antwoord op deze vraag werd vorige week gegeven door de makers van PowNews: de overheid die oplegt hoe programma’s gemaakt moeten worden en met welke mensen. Waar staan we in dit land wanneer er voor de publieke omroep een quotum wordt vastgesteld over het aantal allochtonen dat ze tijdens hun uitzendingen in beeld moeten nemen? (11% SMAT, volgens PowNed, waarbij SMAT staat voor Surinamer, Marokkaan, Antilliaan of Turk. “Een Chinees telt niet, evenals een Duitser of een Rus”, aldus Dominique Weesie.) Nu moeten we natuurlijk niet meteen geloven wat er wordt gezegd door de heer Weesie, maar in de plannen staat wel degelijk het volgende: “over vijf jaar is de representatie van vrouwen en allochtonen op de gezichtsbepalende televisieprogrammakanalen verbeterd”.

In het kader van mijn promotieonderzoek is dit natuurlijk een interessant fenomeen. Het van bovenaf opleggen van quota en het bevorderen van positieve discriminatie is een uiting van een bemoeizucht en het maakbaarheidsideaal van de overheid. Bovendien moeten de allochtonen die in beeld worden gebracht, willen ze tot de 11% behoren, ook nog eens expert zijn. Het maakt niet uit op welk gebied, maar SMAT alleen is niet genoeg. Ze zoeken met spoed nog smatjes met kennis bij PowNed (ik dacht trouwens dat smatje iets heel anders betekende, en saillant genoeg is dit woord afkomstig van het Surinaamse ‘sma’, maar dat terzijde). Het ministerie van OCW zal wel denken: als onze burgers maar genoeg succesvolle allochtonen zien, komt het vanzelf goed met de integratie. Op zichzelf is dit geen vreemde gedachte, het is echter dubieus dat de overheid zich op deze manier inzet voor de ontwikkeling van sociale cohesie (hét gevleugelde woord in beleidsdocumenten van de afgelopen jaren). Natuurlijk, de publieke omroep krijgt veel subsidie van de staat, maar wil dat automatisch zeggen dat de staat mag meepraten over de inhoud van televisieprogramma’s? Met hetzelfde argument zouden we kunnen beargumenteren dat de burger mag beslissen over de inhoud van de programma’s. Wij, belastingbetalers, zijn het uiteindelijk die per persoon per jaar ongeveer €116 betalen aan de publieke omroep. En voor dat geld zien wij dus – als het aan het ministerie ligt – minimaal 11% allochtonen met expertise. Ik vraag me  af wat Henk en Ingrid daarvan vinden. Waarschijnlijk zal hun reactie zijn: Dit is niet mijn publieke omroep, VRIEND.

donderdag 10 februari 2011

Branding

Het geluid, een donderende roffel gevolgd door een sissende, steeds zachter wordende stroom van tintelingen, doet me automatisch diep inademen. De zilte geur die daarmee binnendringt, de eeuwige wind die raast – ook zomers – en het zand tussen m’n tenen maken de ervaring vrijwel compleet. Met m’n ogen dicht is de branding een plaats die uit duizenden te herkennen is. Een plaats van rituelen. Zo is het onmogelijk (vooruit, bijna onmogelijk) om de verleiding te weerstaan om het water te voelen. Over het strand lopen betekent automatisch blote voeten en vrijwel altijd natte kleren. Zoeken naar schelpen, kwallen inspecteren en het spel met de zee (dat hij natuurlijk wint, Poseidon is de baas) maken van iedere ontmoeting een feest van herkenning. Het voelen, ruiken en horen van deze plaats heeft iets magisch.
En toch kan ook het zicht nog iets toevoegen. Een emotionele toestand bij het weerzien van de zee, na een wandeltocht van vijf weken door het Spaanse binnenland in de zomer van 2009, deden me beseffen hoe overweldigend de zee kan zijn en hoe prachtig de plaats waar zee en land elkaar raken. Hoe pijnlijk ook, bleek later, maar daarover misschien later meer.

Eigenlijk was het niet de bedoeling om deze blog te starten met een ode aan de zee. Maar de link was snel gelegd. Iets op de kaart zetten, een merk verkopen… kortom: branding (in english please). Bij deze een eerste voorzichtige stap, een grens over. Met blote, natte voeten en opgestroopte broekspijpen en mouwen, zet ik een stap in het hippe leven van een blogger.

A brand new start...